Op de gesloten afdeling van verpleeghuis Maria Oord rijdt een man door de gang. Hij hangt scheef in zijn rolstoel en sleept met een been over de grond om zichzelf voort te bewegen. Zijn ogen staan hol en glazig en af en toe kreunt hij. ‘Goedemiddag!’, groet ik hem. Zijn ogen richten zich op en als we oogcontact hebben, begint hij te stralen. Ik zie lichtjes in zijn ogen en hoewel hij mij niet kent, lijkt hij wel iets in mij te herkennen. Misschien wel zijn vrouw van vroeger? Wie zal het zeggen. Hij spreekt niet, maar steekt zijn hand uit. Ik steek hem de mijne voorzichtig toe. Hij omsluit mijn hand met zijn andere hand en brengt hem naar zijn mond om er liefdevol een handkus op te drukken. Meteen daarna is onze betovering verbroken en gaat hij weer over tot de orde van de dag. Zijn ogen staan weer hol en hij zakt onderuit om met zijn been verder over de grond te slepen. Even blijf ik staan. Ik ben ontroerd door zijn gebaar. Een handkus, wie doet dat nog?

Prins Charles doet dat, antwoordt Google. Van hem leer ik dat een handkus overigens geen echte kus mag zijn, maar een vorm van respect tonen. Het is niet de bedoeling dat de lippen van de man de hand van de vrouw daadwerkelijk raken; het dient een luchtkus te zijn, van hooguit één tot twee seconden. Er is dus geen mond-op-hand-contact.

Nou, meneertje in Maria Oord. Prins Charles zou uw handkus aan mij ongetwijfeld afkeuren, maar ik vond het een sprookjesachtig gebaar en ik hoop dat u, al was het maar voor heel even, u zich een momentje als de prins op het witte paard gewaand heeft. Zij het in een rolstoel.